Goeree-Overflakkee is een prachtig eiland met een boeiende geschiedenis. Het behoort tot de Zuid-Hollandse eilanden, al denken veel mensen dat het Zeeuws is. Dat laatste heeft ongetwijfeld te maken met de geografische ligging, en het dialect. Tot het midden van de achttiende eeuw waren Goeree en Overflakkee twee eilanden. Daar kwam een eind aan in 1751. Toen werd, op initiatief van de Staten van Holland en West-Friesland, de Statendam aangelegd. Vanaf dat moment was er sprake van één eiland: Goeree-Overflakkee. In de geschiedenis van het eiland speelt het water een belangrijke rol. Als vijand, maar ook als vriend. Van die geschiedenis is nog veel te zien op Goeree-Overflakkee.
Eilandjes, schorren, platen
Het meest westelijke deel van het eiland, Goeree, heeft een respectabele ouderdom. Er zijn restanten van Romeinse nederzettingen gevonden en zelfs sporen uit de IJzertijd. In de late Middeleeuwen lag achter de resten van een vroegere strandwal een uitgestrekt veengebied met geulen. Door het uitschuren van die geulen en overstromingen ontstond daar een wirwar van eilandjes, schorren en platen. Op de eilandjes was permanente bewoning mogelijk. Maar op de schorren en platen waren alleen in de zomermaanden mensen aanwezig. Zij hielden zich bezig met vissen, het weiden van schapen en het winnen van zout, ook wel moeren genoemd. Door het moeren daalde de bodem. Uiteindelijk, als een schor of plaat was ‘uitgemoerd’, gaf men het land weer prijs aan de elementen.
Na de St. Elisabethsvloed (1421) versnelde de opslibbing van schorren en platen en gingen de eigenaren steeds vaker over tot inpoldering. De oudste polders, Dirksland en Herkingen, waren al voor de vloed bedijkt (1416 en 1420). Daarna volgden Grijsoord (1438), Middelharnis- Sommelsdijk (1465) en Ooltgensplaat (1483). Vruchtbare polders met een dorp. Vier eilandjes, omgeven door brede geulen. Toen die geulen verzandden, ontstonden er aanwassen en volgden nieuwe inpolderingen. Zo groeiden de bedijkte schorren en platen naar elkaar toe, met uiteindelijk het huidige Goeree-Overflakkee als resultaat. Met in totaal ongeveer honderd grote en kleine polders is het eiland grotendeels door mensenhanden gemaakt. Het dijkenpatroon, dat de opbouw van het eiland toont, is nog altijd goed zichtbaar in het landschap.
Dorpen en havens
Bij het inpolderen legde men een dijk om een plaat of een schor. De kreken, restanten van de geulen in het onbedijkte gebied, gingen dienen als onderdeel van de uitwatering van de polders. Waar de kreek de dijk raakte, kwam een uitwateringssluis die het overtollige polderwater bij eb kon lozen. Op deze gunstige plaats stichtte men ook veelal een dorp. Mét een haven, die voldoende diepte had doordat de uitwatering een geul vormde. Een haven was van levensbelang, want die vormde de verbinding met de buitenwereld. Overigens stichtte men in de latere polders niet altijd een dorp. Het jongste dorp op Goeree-Overflakkee is Stellendam. Het is eind achttiende eeuw gesticht. De andere dorpen dateren van vóór 1550. Op het eiland is één stadje: Goedereede, dat in 1312 stadsrechten kreeg.
De meeste vijftiende-eeuwse dorpen op het eiland zijn gebouwd als ringdijkdorpen. De plattegrond van de dorpen heeft de vorm van een sleutel. Zo’n sleuteldorp heeft een kerkring met gracht, een Voorstraat tussen de ring en de zeedijk, en achterwegen achter de Voorstraat en de ring. Huizen bouwde men aan de Voorstraat, de ring en op de zeedijk. Door de gunstige ligging van de eilanden en de beschikbaarheid van vele havens, ontwikkelden zich welvarende plaatsen, zoals Goedereede, Dirksland, Sommelsdijk en Middelharnis. De jonge polders leverden goede oogsten. Daarnaast floreerde de visserij. Men had de voorspoed te danken aan het water, maar het water vormde ook een gevaar. De polders hadden regelmatig te maken met overstromingen. Vooral die van 1530, 1570 en 1682 richtten veel schade aan. Hier en daar zijn de sporen van dijkdoorbraken nog zichtbaar in de vorm van welen of wielen.
Havenkanalen
Door steeds nieuwe aanwassen en inpolderingen groeide het eiland. De havens werden daardoor steeds lastiger bereikbaar. Dé oplossing was het graven van havenkanalen, die toegang gaven tot open water en dus naar ‘de overkant’ (Zuid-Holland), Zeeland en Brabant. Beurt- en marktschippers voeren eeuwenlang vooral op Rotterdam en Dordrecht. De havenkanalen, die in sommige gevallen keer op keer moesten worden verlengd, waren soms kilometers lang. Zo meet het havenkanaal van Dirksland ruim 5,5 kilometer. Er zijn ook havenkanalen bij Goedereede, Stellendam, Middelharnis, Ooltgensplaat en Oude-Tonge. Deze lijnen in het landschap vertellen het verhaal van het langzaam maar zeker groeiende eiland én de noodzaak om het vervoer over water blijvend mogelijk te maken.
Een havenkanaal vergde voortdurende aandacht. Dit om de haven bevaarbaar te houden en de uitwatering van de polder te garanderen. Met het oog hierop kwam er in 1790 een schutsluis in de haven van Dirksland. Dit Sas van Dirksland, samen met de sluiswachterswoning een van de mooiste plekjes op het eiland, is een Rijksmonument. De haven bevaarbaar houden deed men ook door regelmatig te spuien. Bij hoogwater kwam de achter de haven gegraven spuikom vol water te staan en als het eb was liet men het met volle kracht weer weglopen. Zo spoelde het verzande kanaal weer schoon. Met water gevulde spuikommen zijn er nog bij de havens van Goedereede, Sommelsdijk, Ooltgensplaat en Oude-Tonge. In Dirksland en Middelharnis zijn de gedempte spuikommen nog goed zichtbaar.
Visserij en landbouw
Eeuwenlang was Middelharnis de belangrijkste vissersplaats op het eiland. Begin twintigste eeuw kwam daar een eind aan de visserij. Rond de haven zijn nog visserspakhuizen, kleine visserswoningen en een scheepswerf te zien. In de loop van de twintigste eeuw groeiden Stellendam, Goedereede-Havenhoofd en Ouddorp uit tot vissersplaatsen van betekenis. Vanuit de havens werden vooral agrarische producten verscheept. Zeker in het najaar, tijdens de suikerbietencampagne, was het een drukte van belang in en rond de havens.
Iedere haven had wel een of twee ‘peekaden’. Daar lagen de suikerbieten tijdelijk opgeslagen om daarna met houten kruiwagens in de schepen geladen te worden. Langs de havens en haven-kanalen staan hier en daar nog oude pakhuizen en loodsen voor landbouwproducten als aardappelen, uien en, vooral in Ouddorp, cichorei. Ouddorp telde meerdere cichoreidrogerijen. Er is er nog één over: Ceres (1905). In de loop van de jaren zestig en zeventig verloren de landbouwhavens hun betekenis voor de beroepsvaart. De meeste havens hebben nu een recreatieve functie.
Verdedigingswerken
In tijden van oorlog zijn op Goeree-Overflakkee verdedigingswerken aangelegd. Het bekendst zijn de Schans bij Ouddorp, Fort Prins Frederik bij Ooltgensplaat en de bunkers van de Atlantikwall langs de Goereese kust. Naast het water lagen dus meer gevaren op de loer.
Verbindingen
Eeuwenlang was Goeree-Overflakkee zeer gunstig gelegen voor de scheepvaart. Daardoor was het eiland, ondanks het feit dat het alleen bereikbaar was per boot, niet geïsoleerd. Van isolement was pas sprake in de loop van de twintigste eeuw, toen het verkeer over de weg toenam. Een belangrijke verbinding óp het eiland was de tramlijn. De Rotterdamsche Tramweg Maatschappij (RTM) exploiteerde deze lijn van 1909 tot 1956. De mobiliteit verbeterde, niet alleen tussen de dorpen, maar ook met ‘de overkant’, want tussen Middelharnis en Hellevoetsluis kwam een veerdienst. In 1964 kreeg het eiland de eerste vaste oeververbinding: de Haringvlietbrug. Later volgden er meer, als onderdeel van de Deltawerken.
De Watersnoodramp van 1 februari 1953 was een overstroming van ongekende omvang. Vele dijken braken. Op Goeree-Overflakkee, waar alleen Dirksland, Melissant en Ouddorp boven water bleven, verdronken bijna vijfhonderd mensen. Oude-Tonge werd met 304 slachtoffers het hardst getroffen. Meerdere herdenkingsmonumenten, houten geschenkwoningen en straatnamen herinneren nog aan deze grote natuurramp. De Deltawerken moesten een nieuwe ramp voorkomen. De dijken werden verhoogd en verzwaard en er kwamen meerdere dammen en sluizencomplexen, die Goeree-Overflakkee met het vasteland verbonden.
Tekst: Kees Rixoort en Jan Both